De voorgestelde wijzigingen geven specifiek een verdere uitwerking aan artikel 2, lid 2, sub e en f van de Wbk. Op grond van sub e wordt in het conceptbesluit uitgewerkt bij welke onafhankelijke functionaris(sen) een vermoeden van misstand anoniem kan worden gemeld en welke functionarissen opvolging kunnen geven aan die melding. Op grond van sub f wordt uitgewerkt op welke wijze het vermoeden van een misstand anoniem kan worden gemeld. In de internetconsultatie is beschreven welke eisen zijn voorgesteld.
‘Momenteel zijn deze verplichtingen voor werkgevers nog niet in werking getreden’, geeft Tevette aan, ‘maar nu de internetconsultatie loopt, is de verplichting voor werkgevers om een anonieme melding van een vermoeden van een misstand in ontvangst te nemen weer een stap dichterbij gekomen. De verwachting is dat deskundigen en partijen uit het veld, zoals de werknemers- en werkgeversverenigingen, nog suggesties doen om het conceptbesluit aan te scherpen.’
Minimale eisen meldwijze
Tevette denkt dat de inhoud van het conceptbesluit werkgevers op onderdelen zeker tevreden zal stemmen: ‘Het valt op dat het conceptbesluit slechts minimale eisen stelt aan de manier waarop een vermoeden van misstand anoniem moet kunnen worden gemeld. Er is alleen bepaald dat in de meldprocedure moet worden vastgelegd dat in geval van een anonieme melding de functionaris die deze melding ontvangt “voor zover mogelijk afspraken maakt met de melder over de wijze waarop de melder benaderd wil worden gedurende het vervolg van de meldprocedure”.’
‘De anonieme meldwijze moet natuurlijk voldoen aan de eisen uit het conceptbesluit, maar voor het overige staat het de werkgever vrij om de meldwijze voor anonieme meldingen zelf te bepalen en in te richten. Hiermee wordt afgeweken van de verplichting om een melding schriftelijk, mondeling via de telefoon of, op verzoek van de melder, met een gesprek op locatie te ontvangen. Naar verwachting is dit een opluchting voor veel werkgevers, omdat dit betekent dat de komende verplichtingen niet direct hoeven te leiden tot een grote toename van de bestuurlijke lasten.’