Kleine contracten
Ten eerste hebben we het werk soms zo georganiseerd dat het fijn is als medewerkers kleine contracten hebben. Liever twee leerkrachten op de groep die twee en drie dagen per week werken, dan iemand die vier dagen in de week werkt. Wie doet dan de vijfde dag in groep 3 bijvoorbeeld? Of medewerkers in de zorg die alleen maar ochtenddiensten werken van een paar uur, omdat cliënten ’s ochtends gewassen en verzorgd moeten worden en daarna pas weer in de avond. Het rooster is dus leidend en de medewerker moet zich maar aanpassen. Dat gaat hem niet meer worden in een tijd van banen in overvloed. Niet gek dat medewerkers gaan stemmen met hun voeten.
Flex- en oproepcontracten
Ten tweede worden er vaak flex- en oproepcontracten uitgedeeld. Weinig zekerheid voor medewerkers, maar handig voor de werkgever als er veel verzuim of tekorten zijn. Je kunt dan immers mensen makkelijk vragen om meer te werken. En die moeten wel, want ze hebben al zo weinig zekerheid. Ook dit verdienmodel lijkt zo langzamerhand zijn langste tijd te hebben gehad, maar het bestaat helaas nog steeds. Dat FNV in sommige sectoren een leus gebruikt waarin het hebben van een fatsoenlijk toilet met dito plaspauze tussen diensten bijzonder is, stemt toch tot nadenken, lijkt mij.