‘Het enige echt gemeenschappelijke thema binnen de overheidssectoren is het pensioenstelsel’, concludeert Wilco Brinkman, beleidsadviseur arbeidsvoorwaarden bij het CAOP. Hij komt tot deze conclusie mede op basis van een artikel dat hij samen met Marc van der Meer geschreven heeft. Brinkman schetst eerst de aanloop naar de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra), waardoor overheidspersoneel op 1 januari 2020 voor het eerst met cao’s te maken heeft gekregen. Die geschiedenis begint bij het sectorenmodel uit 1991 en loopt na drie evaluaties − in 1996, 2001 en 2008 − door tijdens de financiële crisis.
Brinkman memoreert aan de vierjarige nullijn tussen 2011 en 2014, het loonakkoord in de publieke sector een jaar later en de inhaalslag in loonstijgingen in 2018. Rode draad vormt de druk van de pensioenpremie, die vooral tussen 2002 en 2015 hoge uitschieters vertoonde. ‘Je kunt je afvragen welke speelruimte de sociale partners nog hebben om tot een sectoraal ingevuld arbeidsvoorwaardenbeleid te komen als het centrale beleid rondom pensioenen zo’n grote invloed heeft.’ Al met al is de overheid nog steeds geen ‘gewone’ werkgever en blijft het spanningsveld tussen haar rollen als wetgever en werkgever bestaan.
Historisch korte looptijd
Wat is er tot op heden met de cao-vorming in de overheidssectoren gebeurd? De lonen liggen in 2020 gemiddeld 0,7 procent hoger dan in 2019, met een fikse inhaalslag in het primair onderwijs, waar in 2019 geen loonsverhoging was afgesproken. De lonen bij de waterschappen stijgen traditiegetrouw wat sterker dan in andere overheidssectoren. De loonontwikkeling bij de overheid liep sinds 2017 iets achter bij de markt, maar de achterstand is nu ingehaald.
In 2020 zijn acht cao’s afgesloten, met een historisch korte looptijd van gemiddeld 9,9 maanden. ‘Begrijpelijk door de grote onzekerheid vanwege covid-19. Het zijn voornamelijk tussencao’s met beperkte afspraken’, zegt Brinkman. In 2021 is nog maar één cao afgesproken, met een looptijd van een jaar. Dat betreft de waterschappen, die ook de enige zijn met een (tussentijds) vijfjarige afspraak over thuiswerkbudget en -vergoeding. Rijk en rechtelijke macht kenden een thuiswerkvergoeding voor alleen 2020. Tot slot ziet Brinkman een voortgaande individualisering van de arbeidsvoorwaarden, onder meer door uitbreiding van het Individueel Keuzebudget (IKB) met bijvoorbeeld een verlofspaarregeling of persoonlijk ontwikkelbudget.