Van kansengelijkheid bestaan verschillende definities. Gemene deler is dat mensen in gelijke mate kans maken zelf te voorzien in levensbehoeften als een goede gezondheid, goede zorg, een goede woning, onderwijs dat past bij hun vaardigheden en voldoening gevend werk met genoeg inkomen. Maar al staat Nederland hoog in het ‘World Happiness Report’ van de VN, de ongelijkheid in ons land neemt sterk toe, schetst Petra Velthuysen, sectormanager onderwijs bij het CAOP, in haar inleiding. De bestrijding van kansenongelijkheid is volgens haar een gezamenlijke opgave van overheid, onderwijs, arbeidsmarkt en burgers. ‘Bij gelijke kansen in het onderwijs gaat het niet alleen om de leerlingen, maar ook om degenen die er werken en willen werken. In lerarenopleidingen is het een belangrijk thema, dat men graag in het curriculum wil integreren. Maar op hogescholen en universiteiten laat het beleid rondom diversiteit en inclusie vaak nog te wensen over. Misschien ook binnen úw organisatie? Werken aan beleid rond kansengelijkheid begint bij bewustwording van wat er misgaat en het krijgen van handvatten voor mogelijke oplossingen.’
Nieuws
Kansengelijkheid in het onderwijs kan wel wat verontwaardiging gebruiken
10 februari 2022‘Iedereen in Nederland verdient een goed bestaan en moet mee kunnen doen. Dat begint bij het bieden van dezelfde kansen aan alle kinderen, jongeren en studenten om zich te ontwikkelen en te ontplooien’, aldus het coalitieakkoord. Wat kunnen de politiek, maar ook gemeenten en schoolbesturen doen om kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen? Tijdens de tweede editie van drie CAOP-webinars over ‘Werken in het onderwijs’ op 1 februari kwamen uiteenlopende specialisten met aanbevelingen hiervoor. De focus lag op het funderend onderwijs.
Kijkerspoll 1
Wat is het grootste probleem van kansenongelijkheid in het Nederlandse onderwijs?
- Dat ons onderwijs niet is ingericht op het bieden van gelijke kansen − 45%
- Dat kinderen in risico-gezinnen op jonge leeftijd achterstanden oplopen die op school niet meer in te halen zijn − 21 %
- Beide problemen zijn even groot − 27%
Wicked problem
Kansenongelijkheid is een ‘wicked problem’, een hardnekkig vraagstuk met een normatieve en sociale complexiteit, stelt Eddie Denessen, bijzonder hoogleraar sociaal-culturele achtergronden en differentiatie in het onderwijs van de Universiteit Leiden. Ook hij constateert een grotere kloof en scheefgroei in de samenleving en daarmee het onderwijs. Oorzaken zijn te vinden op alle niveaus: landelijk, gemeentelijk, op school, thuis. Op al die niveaus zijn maatregelen mogelijk, door verschillende actoren dus. Voor hen zijn drie zaken essentieel, zegt hij: dat zij een visie op het probleem hebben, zich medeverantwoordelijk voelen en menen aan de oplossing te kunnen bijdragen. ‘Ik heb leraren en schoolleiders gesproken die zich gevangen voelen in de context van de overheid en andere grote organisaties. Je kunt het niet op één niveau oplossen, dat moet je met elkaar doen.’ Dat gebeurt bijvoorbeeld in het project ‘Koersen op gelijkheid in het onderwijs − van collectief actieprobleem naar collectief actienetwerk’, waarin Denessen samen met alle actoren in een gemeente werkt aan een gemeenschappelijk kansenconvenant plan. Verder roept hij op tot meer duidelijkheid over de beoogde doelen en opbrengsten van maatregelen en interventies op websites als die van de Gelijke Kansen Alliantie, Onderwijskennis.nl en het Nationaal Programma Onderwijs.
Structurele aanpassing
‘Het debat over kansenongelijkheid kan wel wat verontwaardiging gebruiken’, zegt Mark Levels, hoogleraar gezondheid onderwijs en werk aan de Universiteit Maastricht. Hij karakteriseert het vraagstuk als ‘een onbedoeld neveneffect van beslissingen die ouders en kinderen nemen over de schoolloopbaan’. ‘Zij doen het er niet om, maar ze maken die keuzes gegeven hun context en de inrichting van het onderwijssysteem.’ Kansenongelijkheid is onrechtvaardig als het systeem niet neutraal is. Aan de hand van gegevens uit de ‘Staat van het Onderwijs’ laat hij zien dat kinderen uit hoge strata vaker een hoger advies voor vervolgonderwijs krijgen dan ze op basis van hun vaardigheden zouden verdienen, en kinderen uit lagere strata een lager advies. ‘Ons systeem bevoordeelt en benadeelt sociale groepen structureel. Dat weten we al zestig jaar, waarom verandert dat niet? We vinden het kennelijk niet zo’n probleem. Terwijl als het om religie, gender of etniciteit zou gaan, we zouden praten over discriminatie, emancipatie, en niet over reparatie via zomerscholen en leraren die tegen de klippen van de hel op proberen kinderen uit een achterstandspositie te takelen. Kansenongelijkheid is deels het gevolg van institutionele discriminatie van kinderen met een ongunstige sociaaleconomische uitgangspositie, van klassediscriminatie dus. Daarom pleit ik voor een structurele aanpassing van de leermogelijkheden en een minder neutrale, meer door waarden gedreven blik op kansenongelijkheid. Om op basis daarvan tot andere oplossingen te komen.’
Grote gelijkmaker
Een verlengde schooldag voor leerlingen die extra aandacht nodig hebben. Kleinere klassen door betere bekostiging van het Rijk. Een goede aansluiting met voorschoolse educatie. Investeringen in de betrokkenheid van ouders. Meer samenwerking tussen scholen. Wiely Hendricks, voorzitter van het college van bestuur van De Haagse Scholen, somt op wat de 46 basis- en zes overige scholen in die organisatie al doen. ‘De inspanningen leveren veel moois op, maar nemen de kansenongelijkheid niet weg. Sterker nog, die lijkt juist toe te nemen. Men zegt vaak: het onderwijs is de grote gelijkmaker. Maar kunnen we dat waarmaken? En willen we dat ook?’
‘Kunnen’ zeker niet, want Hendricks ziet grotere inkomensverschillen, meer nationaliteiten op school, opvoedingsvraagstukken die daar terugkomen. En daarbij nog het lerarentekort. ‘Ons huidige onderwijsaanbod is hier niet op toegerust. We moeten fundamenteel vernieuwen.’ Naast de al genoemde inspanningen noemt hij: in de voorschool de instroom van kinderen uit kansarme milieus vergroten, een sterker zorgaanbod rondom school creëren, van opvang en school een organisatorische eenheid maken. ‘En een didactische omgeving creëren die kinderen echt uitdaagt vragen te stellen en te onderzoeken hoe je naar de werkelijkheid kunt kijken.’
Nauwe interpretatie
Ook tegen ‘willen’ zegt Hendricks niet volmondig ja. Althans niet bij de soms gehoorde nauwe interpretatie van kansengelijkheid. ‘Voor mij is de cruciale vraag: gelijke kansen waarop dan? Als het antwoord beperkt blijft tot doorstromen naar hoger onderwijs, zoals ook de Onderwijsinspectie zegt, heb ik mijn bedenkingen. Want kinderen die deze kans niet krijgen of grijpen omdat ze andere talenten of interesses hebben, zet je daarmee indirect weg. Net als praktische vervolgopleidingen als het vmbo, terwijl die zo belangrijk zijn voor de arbeidsmarkt. Mij gaat het om gelijke kansen voor ieder kind om zijn of haar interesse of talent te kunnen ontwikkelen op school. Het is mijn taak om met de scholen onze opdracht helder te krijgen. Daar worden we niet altijd voldoende bij geholpen. Als kansengelijkheid een van de belangrijkste taken van het onderwijs is, willen we een duidelijke opdracht en doel vanuit de samenleving. Dat geeft focus en maakt verantwoording mogelijk. Ook aan de proceskant van kansengelijkheid valt nog veel te doen.’
Gedragsproblematiek
Adnan Delić kent de praktijk als docent geschiedenis bij OSG Hugo de Groot in Rotterdam-Zuid, dat sociaaleconomisch onder het landelijk gemiddelde scoort. Net als Hendricks ervaart hij dagelijks incidenten door leerlingen. ‘De laatste maanden kijken de directeur en ik hier samen naar en in mijn beleving missen we op school duidelijke kaders.’ In het eerste schooljaar willen leerlingen nog graag het hoogste niveau halen, heeft hij gemerkt, maar als dat in het tweede jaar niet meer lukt, maakt de motivatie plaats voor gedragsproblematiek. ‘Ook praten we vaak óver leerlingen, niet mét hen. Ik denk dat we ze meer zelf moeten laten vertellen waar het misgaat en waardoor.’ Mark Levels verwacht dan een lastig gesprek met de doelgroep. ‘Juist de mensen over wie het gaat, hebben vaak een lagere persoonlijke efficacy, zijn minder mondig. Niet dat je daarom van zo’n gesprek moet afzien, ik ben juist voor een holistische visie op achterstanden. Maar veel daarvan ontstaan door sociale problematiek buiten de schoolmuren. Die kun je niet op school oplossen.’
Leraren bewust maken
Een moment waarop ongelijke kansen op basis van achtergrond een grote rol kunnen spelen, is de overgang van primair naar voortgezet onderwijs. Karin Hoogeveen, senior adviseur/onderzoeker bij Sardes, is betrokken bij een Rotterdams onderzoek hiernaar dit schooljaar. Doel is leraren bewust te maken van de vooroordelen die kunnen spelen bij advisering en plaatsing en beide optimaal te laten aansluiten bij het leerpotentieel van de leerlingen, ongeacht hun achtergrondkenmerken. Om een dialoog tot stand te brengen, komen leraren po en vo samen in professionele leergemeenschappen. Daarin delen zij kennis, reflecteren op hun eigen handelen, bespreken artikelen en behandelen casuïstiek. Bevindingen tot nog toe, vertelt Hoogeveen, zijn onder meer dat de deelname en behoefte aan uitwisseling enorm zijn en dat de po-leraren verrassend weinig over het vo weten.
Voorzichtig adviseren
Ze vraagt zich wel af of de beoogde bewustwording ook daadwerkelijk op gang gaat komen. ‘Ik hoor bijvoorbeeld: ‘We gunnen leerlingen succeservaringen en kiezen daarom liever voor op- dan afstroom, dus voorzichtig adviseren.’ Dat gaat dus in tegen het kansrijk adviseren dat OCW propageert.’ Sommige leraren voelen zich door de cijfers aangevallen en beargumenteren dat ze laag adviseren omdat ze de opleiding van de ouders niet kennen of bezorgd zijn dat de leerling thuis te weinig ondersteuning zal krijgen. Des te belangrijker is het om uit te gaan van de leerresultaten uit het leerlingvolgsysteem en de eindtoets en andere objectiveerbare informatie, zegt Hoogeveen. Iemand reageert in de chat: ‘Op het moment dat het oordeel van de leraar belangrijker wordt dan de eindtoets, neemt de kansenongelijkheid toe.’ Een ander vindt het leraarsoordeel wel degelijk van toegevoegde waarde, omdat daarmee ook andere kanten van de ontwikkeling van een kind worden meegewogen. ‘Selectie naar niveau draagt per definitie bij aan kansenongelijkheid’, aldus een derde.
Andere aanpak overheid
Decennia van achterstandenbeleid en miljardeninvesteringen, maar teleurstellende uitkomsten. Als laatste spreker betwijfelt Zeki Arslan, landelijk onderwijsspecialist op het gebied van etnische minderheden, of het huidige systeem van verzuild onderwijs met autonome schoolbesturen, gebrek aan geld en lerarentekort kinderen wel kan helpen hun dromen te realiseren. ‘Kansenongelijkheid vraagt om een andere aanpak, met name van de landelijke overheid.’ Hij stelt onder meer een aanzienlijke verhoging van de financiële middelen voor scholen voor, zodat deze effectiever beleid kunnen voeren, duidelijke richtlijnen en doelen op dit gebied voor schoolbesturen en gemeenten en afschaffing van de gewichtenregeling primair onderwijs. ‘Die vormt de basis van het achterstandenbeleid. De huidige gewichtenregeling blijkt niet het juiste instrument te zijn om tot een krachtige aanpak van de kansenongelijkheid in het onderwijs te komen. Deze middelen worden te vrijblijvend toegekend aan schoolbesturen. Er moet een andere vorm van financiering met een duidelijk oormerk komen, waar niet de schoolbesturen zeggenschap hebben, maar juist de locaties die op basis van een deugdelijk plan kunnen beschikken over de toegekende extra middelen.’
Autonomie inleveren
Ook is Arslan, gezien de leerachterstanden vooral bij de start van het basisonderwijs, voorstander van verlaging van de leerplichtleeftijd naar 3 jaar. Verder mag van hem in het onderwijs meer aandacht komen voor meertaligheid. ‘De afgelopen vijf jaar zijn bijna 70.000 nieuwkomers ingestroomd, waarvan een deel twee- of drietalig is. Met de thuistaal van leerlingen wordt niks gedaan in het onderwijs. Dat noem ik intellectuele discriminatie van kinderen.’ Voorts meent hij dat schoolbesturen best iets van hun autonomie kunnen inleveren en meer invloed van buitenaf mogen toestaan, als daardoor meer ruimte komt voor samenwerking met andere scholen, gemeente en lokale partijen om segregatie tegen te gaan en integratie te bevorderen. ‘Onderwijs is goed georganiseerd, echter hebben belangengroepen van kinderen (die doelgroep zijn van het onderwijskansenbeleid) helaas geen enkele invloed in de aanpak van kansenongelijkheid in het onderwijs, nog landelijk, nog lokaal. Op gemeentelijk niveau moet er meer ruimte komen voor deze belangengroepen, die deze kinderen en hun ouders vertegenwoordigen.’ Dat dit gaat werken, daarvan weet hij echter lang niet iedereen zomaar te overtuigen, zoals ook blijkt uit de polluitslag.
Kijkerspoll 2
Het huidige beleid moet worden afgeschaft, want het levert niets op. Om te beginnen zouden de schoolbesturen deels hun autonomie kunnen inleveren ter wille van de aanpak van de gelijke kansen in het onderwijs.
- Eens − 33%,
- Oneens − 25%
- Weet niet − 41%
Oplossingsrichtingen
Tijdens de slotronde klinkt het voorstel om de terminologie ‘hoog en laag niveau’ voorgoed in te ruilen voor ‘theoretisch en praktisch onderwijs’. Sprekers hopen dat het nieuwe kabinet snel een nieuwe architectuur van het achterstandenbeleid en betere positionering van kansengelijkheid in de samenleving tot centrale thema’s maakt. Mark Levels concludeert dat de sprekers vanuit verschillende hoeken tot dezelfde probleemdefinitie zijn gekomen. ‘Onze verhalen schuiven als een puzzel in elkaar en we denken aan dezelfde soort oplossingsrichtingen. Er is ook een gevoel van urgentie, al mag dat nog wat sterker, net als de verontwaardiging. We houden met z’n allen een systeem in stand waarin onze kinderen het beter hebben dan die van zeg maar de schoonmaker en de stratenmaker. Niet omdat ze meer kunnen, maar omdat het onze kinderen zijn. Dat moeten we niet willen.’