Nauwelijks voorspellende waarde
De auteurs stellen dat screening een momentopname is en nauwelijks voorspellende waarde heeft. ‘Er is nog geen standaard voor de minimale kwaliteit waaraan een risicoanalyse moet voldoen. BZK werkt daar wel aan. Vroeger kenden we vooral het praatje aan de haard met de sigaar en de vraag: ‘Is er nog iets dat we moeten weten? Dat voldoet niet en is ook nog eens buitengewoon kwetsbaar voor de vragensteller. De kandidaat maakt zich in verkiezingstijd groot en is vaak niet goed ingesteld op een kritische reflectie op de eigen geschiktheid. En de verplichte Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) is een begin, maar tegelijkertijd een te summier instrument. Het legt in essentie alleen een relatie tussen de strafregisters en het uit te oefenen ambt. En veel integriteitsincidenten spelen zich nu juist – en in toenemende mate – af in het grijze gebied, zoals vele studies laten zien.’
Analyse media-uitingen maken
‘Het is daarnaast maar de vraag welke risico’s met een screening vallen te voorkomen, aldus de auteurs. ’Als het gaat om dreigende belangenverstrengeling of mogelijk chantabele gedragingen en uitlatingen uit het verleden, kan die zeker zinvol zijn. Maar kan je een kandidaat-wethouder ook in voorspellende zin ‘’testen’’ op zijn reputatie als grofgebekte volksvertegenwoordiger? Daar zou eerder een analyse van eerdere media-uitingen op zijn plaats zijn en dat is geen prominent onderdeel van huidige screeningsmethoden.’
Maatschappelijke tij
‘Er is geen onderzoek naar de effectiviteit van screenen in het voorkomen van schandalen en aftreden. Er is ook geen verplichting. Recent historisch onderzoek naar integriteitsschendingen van bestuurskundigen Toon Overeem en Patrick Kerkhoff toont wel aan dat het maatschappelijk tij verandert. Daarmee wordt ook screening tot een soort schieten op een bewegend doel. En daar moeten de kandidaat en de screeningsautoriteit dan rekening mee houden.‘
Een screeningsverantwoordelijke
In afwachting van minimale kwaliteitseisen stellen de auteurs voor de aanpak in een aantal andere land over te nemen: een enkele overheidsdienst is verantwoordelijk. ‘De screeningsautoriteit Justis en de AIVD hebben vanuit overheidswege ervaring met het testen van kandidaten en het onderzoek dat hiermee samenhangt. De screeningsinstantie moet verstand hebben van de kwetsbaarheden van politieke ambtsdragers. In het verleden klaagden kandidaat-wethouders over onderzoekers die geen, zelfs maar basale, kennis hadden van de gemeentewet en de andere mores van het lokale bestuur.’
Raadsleden zijn steeds moeilijker te vinden. En een screeningsinstrument moet niet leiden tot een verdere teloorgang van de animo voor bestuurlijke functies. De auteurs vinden dan ook dat het ‘juist moet bijdragen aan de kwaliteit van de kandidaten.’